5 lessen voor realistisch participatiebeleid

Het klinkt zo mooi: een gemeente die inwoners en belanghebbenden echt betrekt bij het maken en uitvoeren van beleid. Maar hoe pak je dat aan zonder te verzanden in onhaalbare ambities of misverstanden over wat participatie eigenlijk is? De gemeente Bunnik wilde de lat hoger leggen voor participatie en schakelde onze hulp in om een realistisch en praktisch participatiebeleid op te stellen. 

Vijf lessen die we uit dit traject kunnen trekken:

1. Maak participatie geen doel op zich

In onze visie is participatie geen doel op zich — het is een middel. In Bunnik werd er al volop geparticipeerd, maar de uitdaging lag in het professionaliseren van de werkwijze en borgen van deze processen. Dat betekent niet dat elk besluit participatief hoeft te worden genomen, maar wel dat de spelregels duidelijk zijn. Daarom hebben we het beleid geschreven als handvat voor hoe en wanneer participatie wordt ingezet, in plaats van een document vol loze beloften.

Les 1: Formuleer participatie als middel om beleidsdoelen te bereiken, niet als een doel op zichzelf.

2. Houd ambities haalbaar

Participatie klinkt vaak als een ideaalbeeld: we willen met iedereen over alles in gesprek. Maar de realiteit is dat de capaciteit voor de uitvoering van het participatiebeleid uitgevoerd moet worden vaak beperkt is. Daarom moet je van te voren goed nadenken over het begrenzen van je ambities. Samen met de raad, het college en het MT werd kritisch gekeken naar wat haalbaar is binnen de capaciteit van de organisatie. Dit resulteerde in realistische ambities die aansluiten bij de mogelijkheden van de gemeente.

Les 2: Stem ambities af op de beschikbare middelen en wees eerlijk over wat haalbaar is.

3. Breng de organisatie in beeld

Participatiebeleid draait niet alleen om inwoners, maar ook om de organisatie die het uitvoert. In Bunnik werden gesprekken gevoerd met medewerkers die al ervaring hadden met participatietrajecten. Hun inzichten hielpen bij het opstellen van randvoorwaarden voor succesvolle uitvoering. Daarnaast hebben gesprekken met het college van B&W en MT ons geleerd welke capaciteiten en belemmeringen er zijn.

Les 3: Begrijp je eigen organisatie; weet wat werkt en wat niet, voordat je beleid opstelt.

4. Betrek collega’s in het proces

Een participatiebeleid opstellen doe je niet van achter je bureau. In Bunnik hebben we ambtenaren betrokken tijdens een “Fasterclass participatiebeleid” om de opgave scherp te krijgen. Vervolgens waren er interactieve sessies met de raad en het college om focus aan te brengen in de ambities. Ten slotte voerden we gesprekken met het MT en collega’s over de uitvoering van het beleid. Zo vergrootten we de betrokkenheid bij het beleid binnen de gemeente.

Les 4: Creëer eigenaarschap door vanaf het begin iedereen bij het proces te betrekken.

5. Zorg voor duidelijke kaders

Het beleid moest ruimte overlaten voor de uitvoering in de praktijk, maar wel binnen duidelijke kaders. In het beleid hebben we heldere afspraken gemaakt over wie wat doet, volgens welke richtlijnen. Door deze afspraken helder vast te leggen, is het voor iedereen duidelijk wat er van hen wordt verwacht. Dit voorkomt verwarring en maakt de uitvoering haalbaar.

Les 5: Leg duidelijke verantwoordelijkheden vast om participatie structureel te verankeren.

Conclusie

Door het beleid in samenspraak met de organisatie te maken, zijn we gekomen tot realistische verwachtingen. Zo hebben we met de gemeente Bunnik een participatiebeleid ontwikkeld dat niet alleen mooi op papier staat, maar ook uitvoerbaar is in de praktijk. Het beleid vormt een fundament voor goede samenwerking tussen de gemeente en haar inwoners.

Wil jij met jouw gemeente ook aan de slag met een realistisch participatiebeleid? Laat je inspireren door de deze lessen en neem bij vragen contact op voor een vrijblijvend adviesgesprek met Rient, participatieadviseur bij SIR communicatie & participatie.